Reisreportage Phuket
De donkere zijde van Phuket
Reisjournalist: Nicolas Chartier
Deze reisreportage verscheen in: Che
Phuket adverteert zichzelf als de ideale vakantiebestemming, met parelwitte stranden en een stralende zon. Het was dus niet moeilijk om Onze Man te overtuigen dit paradijs op aarde te bezoeken. Tot hij te horen kreeg dat hij er het meest bloederige festival ter wereld moest verslaan tijdens de natste periode van het jaar. Maar toen hadden we zijn tickets natuurlijk al geboekt …
Drie dagen lang al gijzelt een meedogenloze moessonstorm me in mijn vijfsterrenresort. Toegegeven, er zijn ergere plekken om je dagen te slijten. Maar zelfs infinity pools, een persoonlijke butler, een hotelkamer die groter is dan mijn eigen flat en Russische topmodellen die de hele dag rondfladderen in sponzen shortjes gaan uiteindelijk vervelen als je weet dat buiten het echte avontuur wacht. Wanneer op de vierde ochtend wind en regen opnieuw tegen mijn hotelraam blijken in te beuken, besluit ik me niet langer tegen te laten houden en bel een autoverhuurfirma. Wacht even, is Thailand dan niet het land van de tuktuks? Ja, maar Phuket is Thailand niet. De tuktuks op dit eiland zijn tegenwoordig in handen van een gewelddadige maffia, die er niet voor terugdeinst toeristen prijzen aan te rekenen waarvan zelfs een Brusselse taxi het schaamrood op de wangen zou krijgen. Wie de woekerprijzen weigert te betalen, riskeert een pak rammel. Of erger. Een maand voor mijn aankomst is een Australiër overleden na een verhitte discussie met een tuktukchauffeur. De bestuurder sneed de Aussie de keel over. Het internationaal opgemerkte incident verplichtte de regering in Bangkok een onderzoekscommissie rond de tuktukmaffia op te starten, maar niemand durft te getuigen. Ook taxi’s een officiële meter opleggen, lukt maar moeizaam. Heel af en toe zie je er één rijden in de straten, maar die riskeert op zijn beurt fysiek aangevallen te worden door zijn maffieuze collega’s.
Nee, geef mij dan maar de zorgeloze vrijheid van een eigen huurauto. Zelfs al blijkt dat een uur later een volautomatische Toyota Vios te zijn, een uitsluitend op de Aziatische markt uitgebrachte johnnymobiel inclusief achterspoiler, die zo uit het Ace of Base-tijdperk lijkt overgevlogen. Ik laat het echter niet aan mijn hart komen. Triomfantelijk en met de middenvinger hoog in de lucht zoef ik de doorregende tuktukmannen voorbij richting het heuvelige binnenland. Uit euforie om mijn ontsnapping uit mijn gouden kooi knal ik de radio open, en schrik me de pleuris wanneer Olivia Newton-Johnson me uit volle borsten toezingt dat ik degene ben die ze wilt. Terwijl ze me haar schelle Ooh-Ooh-Ooh’s toewerpt probeer ik wanhopig uit de Thaise radioknoppen wijs te raken, wat niet makkelijk is als je aan de voor jou verkeerde kant van de weg moet rijden met het stuur aan de verkeerde kant van de wagen, en moessonregens het door de heuvels slingerende wegdek glibberiger maken dan een dark room op de eerste warme zomeravond. Als ik op het nippertje een straathond kan ontwijken laat ik de radio veiligheidshalve maar zo. Een uur later rij ik op de tonen van Ra! Ra! Raspoetin! Phuket Town binnen, waar het gelukkig doodstil is.
Heerlijk Baba
In tegendeel tot de uiterst toeristische kuststeden van Phuket is de administratieve hoofdstad van het eiland erin geslaagd haar oorspronkelijke charme te bewaren. Het merendeel van de huizen in Phuket Town zijn in de negentiende eeuw gebouwd, toen de ene tinmijn na de andere hier zijn schachten opende. Sneller dan het lopende vuurtje waarmee de explosievenexperten de mijnen aanmaakten, verspreidde het gerucht van het commerciële succes van de mijnen van Siam zich over heel Azië. Met duizenden tegelijk zakten arbeiders uit Zuid-China naar Phuket en Maleisië af om er in de mijnen te werken. De hartelijke lokale gemeenschap sloot de toestromende migranten meteen in haar armen. Meer dan eens zelfs letterlijk, want heel wat importarbeiders huwden lokale schoonheden en zorgden zo voor een geheel nieuw nageslacht: de Baba’s, een mix van Zuidoost-Aziaten en Chinezen die vandaag nog steeds in grote getale aanwezig zijn in het Thaise Phuket, het Maleisische Penang en de stadstaat Singapore.
De Zuid-Chinese mijnwerkers brachten niet alleen hun expertise aan, ze introduceerden ook hun cultuur op het eiland. Zo komt het dat je tegenwoordig nog altijd in heel Phuket Town kan genieten van de authentieke Kantonese keuken, wat ik dan ook volmondig doe. Schuilend voor de aanhoudende stortregens onder de luifel van een straatstand, prop ik me op een wankel plastic stoeltje vol met garnalenwontons, gestoomde schelpen met gember, opgerolde rijstnoedels met groenten, gebakken eend en gefrituurde tofu. Het minstens zeventigjarige Baba-moedertje achter de wok kijkt goedkeurend toe en steekt een van de reuma kromgetrokken duim op telkens ik een nieuw gerecht bestel. Wanneer de regen eindelijk even stopt, spoel ik alles snel door met een ijskoude Singha, de fantastische nationale pils, en duik de stad in.
Doelloos slenter ik door de smalle soi of zijstraten, af en toe opzij springend voor brommers met twee tot vijf passagiers, en kijk mijn ogen uit naar de koloniale Sino-Portugese gebouwen die net als tweehonderd jaar geleden nog steeds gebruikt worden als ‘shop-houses’: een klein winkeltje op het gelijkvloers en een gezinswoning op de verdieping erboven. De eigenaars zijn blij nog eens een blanke te zien in dit uitzonderlijk natte laagseizoen en proberen me hun waren aan te smeren. Ik geniet van dit contact met de bevolking, maar om daarom met een koffer vol onbekende Chinese kruiden, plaasteren beelden, plastic vliegenvangers en witte onderbroeken huiswaarts te keren, gaat me net een brug te ver. Gelukkig worden mijn hardnekkige weigeringen telkens opnieuw met een brede glimlach beantwoord.
Het huis van de sterke krijger
Wanneer een nieuwe stortbui zich inzet, kan ik net op tijd een koffieshop binnenspringen. Het blijkt één van de betere van de stad te zijn: Kopitiam, in handen van één van de rijkste families van de stad. Tussen de antieke, koloniale meubels hangen vergeelde foto’s aan de muren die de rijke geschiedenis van het gebouw traceren. Een jazztune speelt zachtjes op de achtergrond. Ik bestel mijn tweede Singha bij de knappe dienster, een jonge twintiger met blokjes op de parelwitte tanden en zijdezacht zwart haar tot op haar achterste. We raken aan de praat. Wanneer ik haar vertel dat ik een reportage schrijf over haar regio, lichten haar donkere ogen plots op tot een onweerstaanbaar amandelbruin. Op typisch Thaise wijze – een slap neerwaarts hangend handje dat heen en weer wappert – wenkt ze me giechelend met zich mee. Een kwartseconde denk ik dat ik gescoord heb, maar ze leidt me door een smal gangetje dat onzichtbaar is vanuit het café. “Dit is een honderden jaren oude geheime doorgang,” fluistert Sukhon me met lichte zin voor overdrijving toe, “hij leidt naar één van de mooiste tempels van de stad, de Tempel van het Serene Licht, die de meeste toeristen nooit te zien krijgen. Deze tempel is de woning van Toong Soun Tai Sai, een Chinese god die gekend is om zijn ongekende kracht. Een beetje zoals jij,” lacht Sukhon en ze knijpt me in de nochtans niet erg ontwikkelde triceps. In geen tijd voel ik het rood tot mijn haarwortels stijgen. Het doet Sukhon nog harder lachen. Giechelend verdwijnt ze weer in haar geheime gangetjes, me achterlatend in de tempel. “Schrijf over me!”, kirt ze nog na net voor ze om de hoek verdwijnt.
Een religie van operettezangers
Sukhon heeft me belogen: deze tempel is helemaal niet verborgen, er is net een handvol Koreaanse toeristen gedropt. Maar als ik stiekem meeluister naar de gids van de groep, hoor ik dat deze aandacht een recent verschijnsel zou zijn. “120 jaar lang was het hier muisstil,” vertelt hij de in het wilde weg fotograferende toeristen, “want deze tempel was uitsluitend toegankelijk via een erg smalle poort, zo smal dat ze haast onzichtbaar was op straat. Maar sinds begin 2013 is de smalle doorgang opengebroken en krijgt de tempel dus meer bezoekers.” Blijkbaar kent hij Sukhons geheime doorgang niet. Hij troont de groep mee naar achteren, waar in een nis een hele troep beelden van Chinese mannen kriskras door elkaar staan. Ze dragen lange snorren of smalle baarden en zijn gehuld in kleurige gewaden. Ze doen me denken aan de beelden die je soms ziet opduiken in Chinese restaurants langs Vlaamse steenwegen. Hier worden de beelden vereerd als goden, hoor ik de gids verder oreren. De tempels in Phuket zijn immers niet boeddhistisch zoals in de rest van Thailand. De meeste eilandbewoners volgen de leer van het Confucianisme, een filosofische overtuiging die samen met de mijnwerkers uit China is overgekomen. Het verhaal gaat dat het Confucianisme verspreid werd over het eiland in 1825, toen de gouverneur van het eiland het administratieve centrum verplaatste naar de wijk Kathu, waar de meeste mijnen zich bevonden. Kathu was toen nog één grote jungle waar malaria dagelijks slachtoffers maakte. Dat jaar liet de gouverneur een reizend operagezelschap uit China overkomen om de afgematte mijnarbeiders te motiveren. Maar nog voor de leden van het gezelschap hun kunsten konden vertonen, vielen ze allemaal ten prooi aan de koorts van de jungle. Eén van de operettezangers was ervan overtuigd dat ze het slachtoffer waren van de toorn van de negen keizerlijke goden, die ze vergeten waren te danken bij hun aankomst in de jungle. Om de goden opnieuw gunstig gestemd te krijgen, volgden ze een strikt vegetarisch dieet. Negen dagen later was hun koorts verdwenen. De lokale bevolking was zo onder de indruk dat ze niet alleen het geloof van het operagezelschap overnamen, maar bovendien hielden ze zich ieder jaar gedurende negen opeenvolgende dagen aan een strikt vegetarisch dieet om geluk af te dwingen van de goden. Zo begon het Vegetarisch Festival, de reden waarom ik ondanks de moessonperiode naar Phuket ben afgezakt. Vandaag is het al de vierde dag van het festival, maar afgezien van een enorme schaal met fruit aan de voeten van de plaasteren goden, valt daar in de Tempel van het Serene Licht niet veel van te merken. Ik beslis daarom om terug in mijn witte Vios te springen en naar de historische bron van het festival te rijden, Kathu.
De Thaise Amy Winehouse
Ondanks het vroege avonduur is het al aardedonker wanneer ik mijn wagen op een berm vol modderplassen tot stilstand breng in Kathu, een onooglijk dorpje. Volgens mijn Thaise gps zou de tempel recht voor me moeten staan, maar ik zie helemaal niets. Het helpt niet dat er geen straatverlichting is in dit dorp. De enige bron van licht is een grote boom waarin papieren lampionnen traagjes heen en weer deinen, en een 7-Eleven, de buurtsupermarkt die op elke straathoek van Zuidoost-Azië lijkt te staan. Ik stap de supermarkt binnen en wil de jongen en het meisje aan de twee kassa’s vragen waar ik de tempel kan vinden. Maar dat blijkt moeilijker dan ik had gedacht. Geen van beiden verstaat het Engelse woord ‘temple’. Wanneer ik het hen probeer uit te leggen door mijn handen tegen elkaar te zetten en mijn hoofd te buigen als een nederige monnik, groeten ze me beiden gewoon terug en glimlachen geduldig. Mijn geweldige imitatie van een katholieke priester die met zijn handen in elkaar tot het goddelijke licht boven hem bidt, doet hen nieuwsgierig naar het plafond kijken alsof de heilige maagd daar daadwerkelijk zal verschijnen. Mijn performance begint volk te trekken als me plots als bij wonder het Thaise woord voor tempel te binnen schiet: ‘Wat!’, roep ik luid, daarbij vergetend dat stemverheffing één van de grootste vernederingen is die je jezelf in Thailand kan aandoen. “Wat Kathu?”, vraagt de kassierster me gelukkig onverstoord. Ik bevestig enthousiast, waarna ze me met sierlijke handgebaren de weg uitlegt.
Enkele minuten en straten verder hoor ik inderdaad gezang. Er is hier ook al meer volk op de been. Straatstandjes worden opgebouwd, en overal word ik begroet met een vriendelijk “Sawadee Ka!” of “Sawadee Krap!”, afhankelijk van of het een vrouw dan wel een man is die me verwelkomt. Ik weet dat ik mijn bestemming heb bereikt als ik om de volgende hoek op honderden gele vlaggen stoot met daarop rode Chinese tekens. Zij aan zij langs heel de straat staan eetstandjes met felgekleurde etenswaren die ik niet herken. Het volledige dorp lijkt hier aanwezig. De Sawadee Ka’s vliegen me rond de oren. Voor 20 eurocent bestel ik fluogroene buisjes van rijstdeeg die enkele tellen in een grote kom worden klaargestoomd. Binnenin zit een gloeiend hete brij van zoete aardappel. Het spul is extreem zoet, maar best lekker. Halfweg de straat vind ik de ingang van de tempel. Meteen overvalt me het besef dat ik uit de toon val. Niet alleen ben ik hier de enige blanke, ik ben ook de enige die niet van kop tot teen in het wit is gekleed. Witte kledij blijkt één van de vele geboden van het festival, en die worden hier in Kathu kennelijk strikt nageleefd. Niemand lijkt echter aanstoot te nemen aan mijn feloranje hemd en blauwe short, integendeel: wanneer ik even weifel of ik met deze kledij de tempel wel in mag, wenken enkele ouderen me binnen. Daar ontdek ik waar het gezang vandaan komt. De heilige monnik waar ik me aan verwachtte, blijkt een Thaise versie van Amy Winehouse te zijn. In een vervaarlijk kort purperen rokje staat het zangeresje te heupwiegen op een podium achter de tempel. Haar zwarte haar steekt makkelijk drie hoofden boven haar uit in een dot die meewiegt op haar kinderlijke danspasjes. Rond haar springen vier al even zwaar geschminkte ballerina’s in snoeproze tutu’s in het rond. Amy kweelt alsof haar leven ervan af hangt. Het klinkt verschrikkelijk vals in mijn oren, maar de toeschouwers zijn er dol op. Jong en oud knikken mee op de muziek, en af en toe zetten mannen uit het publiek een laddertje tegen het podium aan om Amy een bloem te overhandigen en waarschijnlijk onder haar rok te gluren.
Ik zet me op een van de tientallen plastic stoeltjes op het plein en geniet van het schouwspel. Net wanneer ik me bedenk hoe heerlijk het voelt om overal zo gastvrij ontvangen te worden, word ik onder vuur genomen. Met schrik voor mijn leven duik ik naar de grond terwijl de luide knallen blijven aanhouden. Mijn trommelvliezen lijken te zullen scheuren. In geen tijd is heel het plein volledig in donkere rook gehuld. Dan, na een tiental seconden die een eeuwigheid lijken te duren, stoppen de knallen even plots als ze zijn begonnen. Tot mijn verbazing merk ik dat Amy nog steeds aan het zingen is. Ietwat versuft kijk ik rond en zie een bende achtjarigen breed naar me grijnzen. Een gigantische hoeveelheid vuurwerk in rode rolmatten hangt in meerdere lagen rond hun schouders gedrapeerd. Het lijken wel dwergrambo’s. Kraaiend van plezier lopen ze weg. Een man naast me heeft me zien duiken en toont me lachend zijn oren. Daar zitten dikke watten in gepropt. Uit zijn zakken diept hij nog twee exemplaren op, die ik dankbaar in mijn fluitende oren stop. Zelfs Amy’s gekweel lijkt nu op aangenaam gefluister. Ik leun weer achterover en zie sterren aan de hemel. Zou het morgen een droge dag worden?
Mijn eerste ladyboy
Als de volgende ochtend de zon het inderdaad eindelijk blijkt gehaald te hebben van de regenwolken, besluit ik het vegetarisch festival een dagje te laten voor wat het is en kennis te maken met het tijdverdrijf van de 12 miljoen andere toeristen die Phuket jaarlijks bezoeken: rondhangen in Patong. Dit is de meest populaire badplaats van het eiland, en zelfs midden in dit laagseizoen is het er een drukte van jewelste. Het doet me meer denken aan het Spaanse Salou dan aan Thailand. Britse meisjes slenteren er in bikini en teenslippers van de ene prullariawinkel naar de andere, waar Thaise verkopers met grote rekenmachines de meiden laten afdingen op een veel te hoge startprijs. Honderden winkelkraampjes staan naast elkaar geprakt op de stoep, en allen lijken ze hetzelfde te verkopen: fluo zonnebrillen en horloges, t-shirts van Chelsea en Manchester United of nagemaakte sneakers of handtassen. Achter de kraampjes wachten bars en restaurants met keukens uit alle hoeken van de wereld: Italiaans, Frans, Turks, Indisch, Libanees, Russisch en heel af en toe ook eens een Thai. Zowel de bars als de restaurants hebben allen een open terras, zodat je na het shoppen kan kijken naar mensen die shoppen. In de restaurants zitten jonge Westerse gezinnetjes, in de bars zitten jonge en iets minder jonge mannen met halveliters naar voetbal- of rugbywedstrijden te kijken. Ik bekijk enkele menu’s in de Thaise restaurants, maar in vergelijking met wat mijn Baba-moedertje in Phuket Town me voorschotelde, ziet alles er prijzig en weinig geïnspireerd uit. Bovendien zit er nergens een Thai. Een kilometer verder stoot ik gelukkig op een food court, een typisch Thais fenomeen waarbij verschillende straatkeukens zich rond een plein verzamelen. Elke keukenstand heeft slechts één of twee gerechten op de kaart staan, maar omdat ze vaak al tientallen jaren datzelfde gerecht klaarmaken is het meestal heerlijk. Ik slenter van keuken naar keuken en kies er uiteindelijk een heerlijk uitziende pad thai met zeevruchten uit. Nog geen twee minuten nadat ik ben gaan zitten, krijg ik mijn stomende pad thai voorgeschoteld door een mooie meid die volgens mij niet altijd van het vrouwelijke geslacht is geweest. Terwijl ik mijn bijhorende Singha bestel, probeer ik haar onopvallend te bestuderen: haar handen zijn duidelijk mannelijk, maar haar gezichtstrekken hebben iets van beide en bovendien heeft ze geen adamsappel. Toch ben ik er op één of andere manier van overtuigd: dit is geen vrouw. Mijn nieuwsgierigheid is geprikkeld, maar ik weet niet hoe ik haar hierover moet aanspreken. Omdat ze ooit toch een man is geweest, besluit ik voor de rechstreekse aanval te gaan. “Are you a ladyboy?” Woest kijkt ze me aan. “Waarom vraag je dat?” Shit, toch meer vrouw dan man. Snel verander ik het geweer van schouder. “Omdat je zo mooi bent dat ik het haast niet kan geloven.” Deze keer heb ik wel beet. Ze ontdooit. Ik vraag of ze even bij me wil zitten. Snel werpt ze een blik over haar schouder richting haar gaarkeuken, kijkt me dan recht in de ogen en zwicht. “Ok, twee minuten maar.”
Lawan is al vijf jaar een katoey, zoals de Thai hun ladyboys noemen. Tegenwoordig is ze helemaal vrouw. Zelfs haar adamsappel is weggeschaafd. “Het zijn dure operaties”, vertelt Lawan me met een stem die het midden houdt tussen die van een man en die van een vrouw. “Maar ik heb er dag en nacht voor gewerkt en mijn moeder heeft ook veel bijgelegd. Ze wil dat ik gelukkig ben, en dat kan ik alleen als ik ook vanbuiten ben wie ik vanbinnen ben. Mijn vader? Die verdringt de waarheid. Mijn moeder mag me nooit meer vernoemen in zijn bijzijn. Mij heeft hij van gedachten proberen te veranderen door me tot moes te meppen toen ik hem van mijn plannen vertelde, maar je kan iemands ware ik niet tot verandering slaan. Ik ben wie ik ben. En hij is wie hij is: een bange oude man.” We praten nog even door en dan moet ze weer aan het werk. In stilte sla ik haar gade. Het is een prachtige vrouw.
From dusk till dawn
Omdat Patong bij daglicht niet bijster interessant is en mijn gouden kooi toch al betaald is, trek ik me terug in mijn luxueuze resort en doe de rest van de dag volkomen niets aan de rand van het grootste hotelzwembad dat ik ooit heb gezien. Ja, het is hard werken bij Ché. Eens de nacht zijn donkere mantel over het eiland heeft geworpen, daal ik opnieuw mijn heuvel af richting Patong. Het is een andere stad. Overal schreeuwen neonlichten om aandacht. Hele roedels masseuses klampen me voortdurend aan. Met een ellenlange klemtoon op de tweede a zingen ze telkens opnieuw in koor “You want massage, sir?”, als zeemeerminnen die me van het rechte pad af willen helpen. Een harde Thaise massage zou me eigenlijk wel goed doen, maar ik vermoed dat het hier om een heel ander soort dienstverlening gaat. Dat wordt bevestigd waneer ik me voor de zoveelste keer uit de verbazend sterke handen van een nieuw groepje losruk. Kakelend roepen ze me na “Sexy massage sir, happy ending just for you!” Ik speel voor doof en worstel me een weg naar mijn doel: Bangla Road, de g-spot van Phukets vunzige kantje. Overdag rijdt het verkeer hier gewoon door, maar ’s avonds wordt deze vijfhonderd meter lange strip volledig verkeersvrij, zodat wandelaars zich zorgeloos kunnen vergapen aan de vele nachtdieren die er te zien zijn. En dat zijn er heel wat. De ene go-go-bar na de andere staat hier zij aan zij, met namen als The Titty Twister (de striptent uit de film From Dusk till Dawn) of Playboy. De bars zijn allemaal volledig open, zodat je vanop straat de paaldanseressen hun kunstjes kan zien vertonen. In minieme jeansshortjes die pas halfweg hun gespierde kont beginnen, kronkelen ze in alle richtingen rond hun paal, terwijl ze zichzelf bekijken in de spiegels. Aan hun voeten zitten groepjes mannen bier te drinken. Tot mijn verbazing zie ik hier en daar ook Westerse koppeltjes zitten, waarbij de man een beetje beduusd naar al het uitgestalde vlees zit te kijken terwijl de vrouw ongegeneerd foto’s neemt. De danseressen laten het gewillig toe en poseren zelfs met het in Azië obligate V-teken. Ik had me verwacht aan vadsige vijftigers met veel te jonge hoertjes, maar ik zie professionele danseressen en gezinnetjes die gniffelen om hun gewaagde uitstapje. Ik stoot zelfs op een Britse moeder die haar twee tienerzoons rondleidt. Net als de rest van Patong is Bangla Road een toeristenattractie geworden.
Ik slenter van bar tot bar en geef mijn ogen de kost. Eens ik gewend ben geraakt aan al het bloot, zie ik dat verscheidene mannen niet naar de danseressen zitten te staren, maar gezelschapspelletjes spelen met barmeiden. Aan de ingang van sommige bars staan grote houtblokken, waar Westerse mannen en lokale meiden om beurten een nagel proberen in te hameren. Elders spelen mannen vier op een rij met de diensters. Wanneer ik net iets te lang naar één van de meiden kijk, roept ze me toe of ik wil proberen. Ik bedank haar vriendelijk en wandel door, maar achter mijn rug doet ze nog een laatste poging: “Als je wint, betaal ik je drank!” Dat hoeven ze me geen twee keer te zeggen. Ik laat me dus bij de hand nemen door de barbloem. Ze heeft een haltertopje en een sportshortje aan die haar bruine benen en buik perfect tot hun recht laten komen en sleurt me de bar in, die gigantisch blijkt te zijn. Eens binnen zie ik tientallen togen in paars, oranje en geel neonlicht baden, waarop meiden halfnaakt staan te dansen boven de hoofden van de mannen. Van koppeltjes is hier binnen geen sprake meer. Kalya dropt me op een barkruk en haalt er een vier op een rij bij. “First we drink and play, then you pay!”, lacht ze. “Not if I win”, sputter ik tegen. “You’re not going to”. Ze bestelt een bier voor mij en een grote cocktail voor haar en we beginnen eraan. Ik ben vrij goed in dit soort spelletjes, maar nog voor ik het weet heeft ze me klemgezet. Kalya ziet mijn verbazing en lacht haar prachtige tanden bloot. “Ik speel dit iedere dag, uren aan een stuk. Je kan me onmogelijk verslaan,” troost ze me in perfect Engels. “En nu betaal jij mijn drankje.” De cocktail kost me vier keer zoveel als mijn Singha. De helft van de opbrengst blijkt voor Kalya te zijn. Zo komt ze aan de kost. “Net als het merendeel van de meisjes hier op Bangla Road”, verzekert Kalya me. “De meeste mannen komen hier om vrouwen op te pikken, maar meestal zijn ze blut en dronken tegen middernacht.” Ze heeft gelijk. Drie uur later is het één uur ’s nachts en ben ik behoorlijk dronken. Kalya is nog steeds haar lachende zelf. Ik neem afscheid voor het al te erg wordt. Ze laat me zonder tegenstribbelen gaan. Bangla Road draait nu op volle toeren. De jonge koppeltjes zijn vervangen door lamgedronken jonge mannen, die voortdurend naar de danseressen graaien. De meeste ontwijken hen handig, maar ik zie er ook heel wat die de mannen aansporen en verder ophitsen. Het is geen mooi zicht. Onderweg naar mijn resort moet ik me opnieuw door de masseuses wurmen, die nu heel wat agressiever zijn. Eentje springt voor me op straat, buigt zich snel voorover en duwt haar kont in mijn kruis, terwijl een ander me met een stalen omklemming naar binnen probeert te sleuren. Voor de eerste keer voel ik me het opgejaagde wild, en in tegenstelling tot wat ik als puber vaak fantaseerde, is het geen leuk gevoel. Met veel moeite ruk ik me los en zet er de pas in. Patong bij nacht is me iets te heftig.
De ma-song
Met een houten kop rij ik de volgende middag de heuvels in, richting Phuket Town. Vandaag vindt één van de grootste processies van het Vegetarisch Festival plaats, en die wil ik voor geen geld ter wereld missen. Toch is dat bijna het geval. Als ik de hoofdstraat inrijd, bots ik bijna op de kont van een gigantische draak. Woedend werpt het beest zijn met gouden schubben bedekte hoofd naar achteren. Onder zijn lijf zie ik tientallen benen in witte broeken in het rond dansen op het opzwepende ritme van de drummers rondom. Ik zit middenin de stoet. Snel dump ik mijn auto langs de kant van de weg en spurt als een bezetene naar helemaal vooraan de stoet, waar ik eindelijk zie waarvoor ik gekomen ben: de ma-song.
Deze mannen en soms ook vrouwen zijn in de voorafgaande dagen uitgekozen door de goden, die langs speciaal hiervoor opgetrokken metershoge palen uit de hemel zijn neergedaald en bezit hebben genomen van het lichaam van de ma-song, dat letterlijk ‘paard in trance’ betekent. Gedurende enkele dagen beschikken ze over de bovennatuurlijke krachten van de god die hen bezit, en schenken ze de inwoners geluk voor het komende jaar. Maar daarvoor moeten ze eerst al het kwade en de zonden van het afgelopen jaar op zich nemen, en dat doen ze door zichzelf te pijnigen op de meest bloederige manieren. Mijn maag keert als ik de eerste ma-song zie verschijnen. Onophoudelijk schudt hij zijn hoofd heen en weer, als om de pijn van zich af te schudden. Door zijn beide wangen steken minstens vier dikke nagels van wel twintig centimeter lang. Het bloed stroomt langs zijn hals naar beneden. Rond hem lopen drie mannen voortdurend het bloed te deppen met witte katoenen doeken. Hij wordt gevolgd door een vrouw met twee gelijkaardige nagels door haar wangen. Het is een mooie vrouw, maar het vlees rond de nagels hangt zo ver open dat ik niet anders kan dan me bedenken dat ze dat na vandaag waarschijnlijk niet meer zal zijn. Ze lijkt het niet te beseffen, haar ogen draaien voortdurend weg. Enkele meters achter haar stapt een man die de omvang heeft van een sumoworstelaar. Zijn bovenlijf is ontbloot en hangt van boven tot onder vol met gestolde klonters bloed. Ik snap niet meteen waar het vandaan komt, want er steekt niets door zijn wangen. Tot ik ontdek dat de kolos een gigantische hakbijl in zijn handen meedraagt. Net als hij op mijn hoogte komt, brengt hij de hakbijl ter hoogte van zijn mond, steekt zijn tong uit en begint er in te snijden. Het bloed spuit er in dikke stralen uit. Ik moet me vermannen om te blijven kijken, maar de kolos zelf verrekt geen spier. Hij blijft verder wandelen. Bloedspetters laten donkere vlekken na op het asfalt. Er volgen nog tientallen andere ma-songs, allen volledig in trance. Sommige zwaaien met gigantische knotsen vol spijkers in het rond en laten die dan op hun opengereten rug vallen. Anderen hebben zichzelf met de meest vreemde dingen gepiercet. Ik zie gordijnroeden, revolvers, muziekinstrumenten en Engelse sleutels door wangen steken. Het ziet er luguber, weerzinwekkend en vooral bijzonder pijnlijk uit. Maar langs de kant van de weg staat de lokale bevolking verrukt toe te kijken. Ze proberen de aandacht van een ma-song te vangen zodat hij hen zou komen zegenen. Een moeder steekt haar peuter boven de massa uit opdat een ma-song zijn hand op het hoofd van de uk zou kunnen leggen, die hem verbaasd maar niet verschrikt in het bebloede gezicht kijkt. Elders hebben mensen een kraampje opgebouwd met fruit en thee. De ma-song nemen het fruit aan en delen het meteen weer uit aan de omstaanders. Tegen dat de laatste ma-song me voorbij is gestapt, is mijn misselijkheid verdwenen. Maar nu mijn maag weer rust, krijgen mijn trommelvliezen de volle laag. Achter de ma-song verschijnen groepjes van zes mannen. Elk groepje draagt een enorm godsbeeld waarrond hetzelfde rolmatvuurwerk hangt als rond de achtjarigen uit Kathu, maar dan in veelvoud. Uit het publiek worden gigantische bollen vuurwerk op de beelden gegooid, die met een luide knal de rolmatten in vlam zetten. Algauw zijn de straten volledig zwart terwijl een oorverdovend geraas onophoudelijk ontploft. Flarden rood papier van het vuurwerk en grote vuurballen vliegen door het publiek en tussen mijn benen. Een zware zwavelgeur prikt in mijn neus en tranende ogen. Ik zie geen meter voor me uit en probeer weg te raken, maar iedereen holt alle richtingen uit. Het is een volledige chaos waar geen einde lijkt aan te komen, tot ik het gouden hoofd van de draak door de rook zie flikkeren. Het einde van de stoet. Samen met de massa sluit ik achter de draak aan. Iedereen is opgewonden van al het vuurwerk en tatert in het rond, ook tegen mij die geen snars van het Thais verstaat. Ik knik al even opgewonden terug. De stoet leidt me naar één van de grootste tempels van de stad, Bang Neow. De tempel is omring door honderden eetstandjes. Op het plein binnen de tempel staan mannen schreeuwend in het rond te dansen, alsof ze elkaar gaan aanvallen. Ze fokken elkaar op. Wanneer één van hen helemaal door het dolle heen is, bestormt hij een vijftien meter hoge dubbele ladder en begint blootsvoets te klimmen. Elke sport van de ladder is bezet met een mes. De man zet voet na voet op de messen, de pijn verbijtend in een geel doek beschreven met rode Chinese tekens. Ik meen lichte paniek in zijn gezicht te herkennen. Maar twee tergend lange minuten later is hij weer beneden. Zijn voeten zijn ongeschonden. Hij schreeuwt de andere mannen toe en stort zich dan in het publiek, dat hem overal probeert aan te raken. De volgende mannen beginnen aan een gevaarlijke klim. Tegen het eind van de dag verplaatst het volk zich naar binnen, waar mannen kokend hete olie over hun rug uitgieten zonder een kik te geven. Wanneer het donker wordt, begint alweer een andere beproeving: vuurlopen. Op een voetbalveld in een wijk achter de tempel liggen roodgloeiende kolen hoog opeengestapeld. De meeste mannen trekken er gillend een sprintje overheen, maar sommigen stappen er doodgemoedereerd door alsof ze een wandeling langs het strand zijn begonnen. Opnieuw ziet het er allemaal bijzonder pijnlijk uit, maar het publiek geniet met volle teugen.
Wanneer ’s avonds de draken weer op het toneel verschijnen en hoog in de lucht onophoudelijk vuurwerk in het rond knalt, stort ik me buiten de tempel op de standjes. Even denk ik mijn Baba-moedertje te herkennen, die in de massa haar duim naar me omhoog steekt. Ik laat me meeslepen door de feestelijke sfeer en geniet met volle teugen van al het heerlijke eten en de vele Singha’s die ik krijg aangereikt. Wanneer ik me diep in de nacht naar mijn Vios sleep, ben ik licht in mijn hoofd. Een ander zou dit wijten aan de Singha’s overgoten met een laagje Thaise whisky, maar ik weet dat het de trance van de Ma-song is, die langzaam maar zeker bezit heeft genomen van mijn lichaam. Phuket zit nu in mijn bloed, en daar mag het voor altijd blijven zitten.
PRAKTISCH
ERHEEN
Er vliegen tal van maatschappijen van Brussel naar Bangkok, maar slechts één vliegt rechtstreeks: Thai Airways. Dat scheelt toch algauw minstens vier uur op een vlucht. Vanuit Bangkok stap je over op een anderhalf uur durende vlucht naar Phuket.
TER PLAATSE
Transport
De tuktuks, het nationale vervoermiddel in Thailand, zijn onredelijk duur in Phuket. Voor wie zich enkel van zijn resort naar het strand en terug wil verplaatsen, is dat niet zo erg. Maar wie ook het binnenland wil verkennen, komt goedkoper uit met een huurauto. Ik koos voor Braun Rent A Car, een maatschappij die al sinds 1996 wordt uitgebaat door de sympathieke Brit Stuart.
TER PLAATSE
Overnachten
Je kan aan de stranden van Phuket geen steen werpen zonder een megalomaan resort te raken. Eén van de mooiste aanwinsten is het gigantische Avista Hideaway Resort & Spa, dat in 2012 zijn deuren opende. De prijzen starten vanaf 150 euro per nacht, maar het resort biedt regelmatig kortingen aan via zijn website. Low budget hostels zoals in de rest van Thailand zijn schaars in Phuket. Je vindt ze bijna allemaal in Phuket Town.
HET VEGETARISCH FESTIVAL
Het Vegetarisch Festival vindt gedurende negen dagen plaats tijdens de negende maand van de maankalender, wat volgens onze kalender ergens tussen september en oktober valt. Exacte data worden twee maand voor het festival vrijgegeven.
Deze reportage kwam tot stand dankzij de hulp van het Toerismebureau Thailand.